Persbericht: antwoord op zoek naar een vraag
Uitgesproken door Guido Rijnja tijdens de presentatie
van de Persberichtenwijzer op 19 november 2002 in het
Persmuseum te Amsterdam
Rijnja is verbonden aan de leerstoel Overheidscommunicatie
aan de Hogeschool van Utrecht, en de Academie voor Overheidscommunicatie
van de Rijksvoorlichtingsdienst. Eerder was hij voorlichter
bij onder meer de gemeente Rotterdam en het ministerie
van Binnenlandse Zaken. Zijn stelling: de belangrijkste
doelgroep van een persbericht is niet de pers, maar de
interne organisatie.
De uitreiking van een boekje over persberichten in een
persmuseum doet vermoeden dat het persbericht zijn langste
tijd heeft gehad. Het persbericht als iets van vroeger
- en wat hebben we er met zijn allen van genoten.
Bekomen van de schrik van de uitnodiging voor vandaag
bekroop mij dan ook om te beginnen een weemoedig gevoel.
Mijn eerste persbericht….
Het is maart 1986. Ik ben koud in dienst als voorlichter
bij de gemeente Den Haag en krijg ongehoord belangrijke
onderwerpen op mijn bordje.
Zoals de jaarlijkse afsluiting van de Duinlaan vanwege
de paddentrek. Nu is de oversteek van padden een niet
gering voorjaarsritueel voor de stad die zoals u weet
de ooievaar in haar wapen draagt.
Maar dan is daar de wijziging van de tarieven van de gemeentelijke
zwembaden. Ik haal alles uit de kast. En onderaan het
bericht tik ik trots de onvermijdelijke regel: ‘Noot
voor de redactie: nadere informatie bij Guido Rijnja’
- en dan volgde je telefoonnummer. En dan gebeurt het.
Een plaatselijk huis-aan-huisblad vindt dit zo’n
ongekend duidelijk persbericht dat ze alle woorden - maar
dan ook alle woorden - integraal overneemt. Inclusief
die laatste regel. Gevolg: telefoontjes van mopperende
Hagenezen en mokkende zwembaddirecteuren: had ik dat niet
even kunnen aankondigen?
Het voorval zette deze jonge voorlichter absoluut op
scherp, en sindsdien ben ik bevangen door een grenzeloze,
welhaast schokkerige passie voor het persbericht. Want:
1. |
Ik begreep meteen dat het geen zin heeft als organisatie
de pers te informeren, als je niet tegelijk je publieksvoorlichting
op orde hebt gebracht. Zoals een beetje restauranteigenaar
zijn obers informeert over de menu’s waarmee
hij adverteert in de kranten. Een klant zou er eens
naar kunnen vragen, nietwaar? Ik geef u overigens
op een briefje hoe vaak dit in de praktijk veronachtzaamd
wordt. Ook in de horeca. |
2. |
Ik leerde de relatie te zien tussen persvoorlichting
en interne communicatie. Sterker nog, sindsdien
ben ik er heilig van overtuigd geraakt dat persberichten
meer betekenis hebben voor de interne toerusting
en zelfs opvoeding van bestuurderen en medewerkers,
dan voor de media, laat staan hun publiek. Ik wil
die laatste interne functie vanmiddag nog wat verder
openbaarmaken en toelichten. |
Mijn boodschap is deze: persberichten zijn bij uitstek
buitenspiegels voor de organisatie: ze helpen van buiten
naar binnen te kijken. Hoewel, in zekere zin zijn het
ook stootkussens: niet zelden dient een persbericht als
airbag voor een roekeloos toeterende bestuurder. Om die
airbagontploffing te voorkomen is de spiegel-optie verreweg
te verkiezen. Maar dan moet je er eerder mee beginnen.
En, zo hoop ik aannemelijk te kunnen maken in dit kwartier
spreektijd: nog beter is het om helemaal geen persbericht
uit te geven. Of het juist veel later te doen dan bij
de bekendmaking van nieuw beleid. Bij resultaten namelijk.
Dus eerder - en later, ik hoop dat u mij wilt volgen…
Veel persberichten zijn te vergelijken met brochures over
plannen en voornemens. Het zijn zender-georiënteerde
boodschappen met antwoorden op niet-gestelde vragen. Natuurlijk
moeten we hier verbijzonderen naar typen persberichten
– zoals Jeanine Mies ook doet op pagina 26 van het
boek. De wijziging van tarieven is iets anders dan de
bekendmaking van een controversiële beslissing of
een strategische zet in een onderhandelingsproces.
Maar hoe vaak worden deze schriftelijke mededelingen niet
gebruikt om krampachtig, in een te laat stadium, een complexe
aangelegenheid in het spreekwoordelijke A-4tje samen te
ballen en in het diepe te gooien?
Het kan niet anders worden verklaard dan uit een hardnekkige
bekendmakingsdrang bij de oplevering van nieuwe diensten
en producten.
Ik neem waar dat die baringsdrang afneemt. Dat geldt niet
voor de persberichtgeving rond evenementen, productpresentaties
en de marketingcommunicatie. Daar wordt het persbericht
zelfs steeds mooier en vaak ook voorzien van gimmicks
en gadgets en gecombineerd met glossy brochures en natuurlijk
toffe bijeenkomsten.
Maar de persberichten bij de overheid leiden aan functieverlies.
En dat heeft alles te maken met de heersende publieke
opinie dat het not done is om eerst binnenskamers plannen
te smeden en dan - als slagroom op de taart - een publieke
mededeling te doen. Ik doel dan op het persbericht als
drager van nare mededelingen.
Hier is sprake van een ware kanteling: een paradigmawisseling.
In plaats van te investeren in een zorgvuldig geregisseerde
en gelikte presentatie van eindproducten steken communicatieprofessionals
met meer effect energie in directe communicatie met belanghebbenden
in een pril stadium van beleidsvorming. Niet het eindproduct,
maar een halffabrikaat wordt aan de openbaarheid prijsgegeven.
Eerder communiceren, met belanghebbenden het debat aangaan,
helpt draagvlak te verwerven voor het probleem én
voor oplossingsrichtingen in plaats van voor dichtgetimmerde
afspraken.
In plaats van te communiceren met de pers gaat de overheid
er dan ook toe over om vaker te communiceren met de mensen
die het echt aangaat. Die nieuwe openheid relativeert
godzijdank de overtrokken rol die aan de media werd en
vaak ook nog wordt toegedicht bij de communicatie over
de aanpak van lastige en omstreden onderwerpen. En de
overheid grossiert nu eenmaal in impopulaire zaken. Sterker
nog: de overheid bemoeit zich in de regel alleen met die
zaken, waar de vrije markt zelf niet mee uit de voeten
kan. De Noord-Zuidlijn, vestiging van asielzoekerscentra,
tariefstelling in zwembaden en de ontwikkeling van nieuwe
woonwijken of bedrijfsterreinen – als de samenleving
het zelf kon oplossen had de overheid er niet zoveel werk
aan. Het is dit identiteitskenmerk van de overheid, dat
de overheid voortdurend op een achterstand in de publieke
aandacht stelt. Impopulaire handel, altijd problemen en
dus altijd verliezers. Sinds de ontzuiling van overheid
- en de pers! - moet de overheid het niet meer hebben
van de pers. Niet meer willen hebben. De overheid heeft
het toch altijd gedaan. Het komt er op aan om rechtstreekse
contacten te hebben met de mensen die er echt toe doen.
Betrokkenen, belanghebbenden. En die bereik je niet via
persberichten, maar face to face.
In 2001 verrichte het bureau Motivaction onderzoek op
verzoek van de Commissie Wallage (over de toekomst van
overheidscommunicatie). Het bureau bracht in kaart hoe
mensen denken over de overheid en welke kanalen en dus
ook media zij gebruiken. Het onderzoek leerde dat er vier
typen relaties zijn tussen overheid en burgers. Ik noem
alleen enkele hoofdlijnen (wie exacte gegevens zoekt,
meldde zich na afloop of zie www.toekomst-comm.nl):
- |
Bijna 20% van de burgers is afgehaakt en wantrouwt
alles wat zich overheid noemt. Deze groep leest geen
kranten en kijkt niet naar informatieve programma’s
en journaals, de buis is voor amusementsprogramma’s; |
- |
Nog eens 20 % stelt zich plichtsgetrouw op en gebruikt
de directe omgeving als betrouwbare bron; als hier
een krant gelezen wordt is het een huis-aan-huisblad;
|
- |
Dan komt een groep van 40% die pragmatisch handelt,
de kat uit de boom kijkt. Men leest mogelijk populaire
kranten en zapt langs de tv-zenders. Ook hier zijn
netwerken belangrijk. Levensmotto van de pragmatisch
conformistische groep: what’s in it for
me?; |
- |
Blijft over een groep van 20%, die bevlogen de overheid
volgt. Men leest bladen als Volkskrant en de NRC en
zoekt de overheid op, bezoekt inspraakbijeenkomsten,
surft over sites en leest de publicaties. |
Een opmerkelijk gegeven is dat deze laatste 20% vooral
uit ambtenaren en politiek actieve burgers bestaat. Veel
externe communicatie is dus interne communicatie.
En dat brengt mij terug bij mijn eerdere stelling: veel
eigen uitingen van de overheid – persberichten voorop
– hebben vooral betekenis voor mensen die de overheid
al binnen heeft. Vaak dus ook letterlijk. Persberichten
helpen een mening te bevestigen, te verfijnen, te onderbouwen
en kennis op peil te houden. Of dus juist niet, als ze
qua toonzetting, argumentatie en timing verkeerd worden
ingezet.
Een professionele aanpak van die interne communicatie
is des te belangrijker nu de overheid minder met afgeronde
eindproducten naar buiten treedt en meer met kwetsbare
halffabrikaten. Wie dan zijn medewerkers niet voorziet
van de juiste argumenten en achtergronden verwaarloost
belangrijke ambassadeurs. Tel daarbij op de grote delen
van het publiek die zich voor hun meningsvorming niet
op de media, maar op nieuwe gezaghebbende bronnen baseren:
de echte netwerken waarvan ze deel uitmaken – in
het jargon: de peergroups: werkelijke netwerken
en virtuele, zoals internetcommunities. MSN en Yahoo danken
er inmiddels hun overleving aan: het leidt naar een heel
nieuwe oriëntatie op kennisverwerving en meningsvorming.
De pers is hooguit secundair, kan context duiden en helpen
verdiepen – en speelt verder zijn vertrouwde rol
als horzel in de pels.
Wie effectief wil communiceren, zet zijn kaarten niet
op de media, maar op andere, directe vormen van communicatie.
Is het persbericht daarmee een louter museumstuk geworden?
Welnee, want het blijft nodig en als je het doet, moet
je het adequaat doen. De Persberichtenwijzer biedt daarvoor
meer dan tips: het schetst ook een kader en een keur aan
prikkelende bewijsvoering.
Maar voor mij – en menig communicatie-adviseur -
krijgt het persbericht steeds meer betekenis als een metafoor:
een hulpmiddel om ervoor te zorgen dat het beeld dat naar
buiten wordt gebracht ook intern wordt geaccepteerd als
geloofwaardig en deugdelijk. De buitenspiegel, en voor
wie niet horen wil: de airbag. De kracht van een goed
persbericht is immers dat het helpt om een bedding te
vinden voor de essentie van een onderwerp. Gewoon door
die klassieke vragen te blijven stellen én beantwoorden:
wie - wat - waar – waarom - wanneer en hoe.
Met mij zullen vele voorlichters de ervaring delen hoe
lastig het is als je een pak van 30 bladzijden weet terug
te brengen tot zeg 400 woorden. Maar vooral - hoe lastig
het is vervolgens de leverancier van die 30 bladzijden
te winnen voor jouw selectie en ordening van de gegevens.
Wie daarmee als voorlichter pas begint als het stuk in
een besluitrijpe versie op het bureau belandt, kiest voor
de masochistische route van interne gevechten. De winst
moet eerder worden geboekt. Dat is wat de commissie-Wallage
voor ogen had met de stellingname ‘Communicatie
hoort in het hart van beleid’.
Ik rond af. Vanmiddag heb ik willen aangeven dat:
a) |
Persberichtenenergie vaak verspilde
moeite is omdat grote groepen burgers zich niet op
de media maar op nieuwe netwerken voor oordeelsvorming
baseren; face-to-face en Internet spelen daarin een
verrassende pas-de-deux; en |
b) |
Het wezen van het persbericht –
externe oriëntatie – uitnodigt om in een
eerder stadium beleidsmakers een buitenspiegel voor
te houden; de kanteling die de overheid momenteel
doormaakt naar vroegtijdiger dialoog over halffabrikaten
is hierbij een steun in de rug. |
Ik daag iedere communicatieprofessional uit om bij het
eerstvolgende beleidsdossier eens een persbericht achterwege
te laten. Stuur het stuk gewoon naar de media. Steek je
energie in interne toerusting en benut de schat aan nieuwe
netwerken in de samenleving.
Of: steek eens energie in persberichtgeving over resultaten.
Waarom wel een persbericht bij de presentatie van plannen,
maar niet gaandeweg over de resultaten. Net als een beursgenoteerde
organisatie, die periodieke berichten en zelfs waarschuwingen
uitstuurt. Op dit terrein kan ook de overheid iets leren.
Misschien helpt de instelling van derde woensdag in mei
hierbij en handje. Die dag – in Den Haag ook bekend
als gehaktdag – melden ministers de Kamer hoever
ze zijn met het realiseren van de beloften op Prinsjesdag.
Ik pleit dus voor zowel een paar slagen terug –
eerder beginnen - als een slag vooruit: communiceren over
resultaten, als te overwegen om persberichten achterwege
te laten. Maar ik heb u daarvoor gewaarschuwd en paradoxen
regeren deze tijd.
Daarom: voor alle gevallen waarin het niet anders kan,
de paddentrek voor deur staat, de tarieven moeten worden
gewijzigd of je met Jeanine Mies zo heerlijk geraakt bent
door het ambacht om een goede beleidsspiegel te construeren,
voor al die gevallen: neem dan asjeblieft de Persberichtenwijzer
ter hand. Want zonder airbag zijn de gevolgen natuurlijk
helemaal niet te overzien.